De belangrijkste publiek-private afspraken zijn opgenomen in het kaderconvenant Samenwerking aanpak verzekeringsfraude, waarin wordt bepaald hoe (zorg)verzekeraars, OM en politie met verzekeringscriminaliteit omgaan. Dat convenant is vorig jaar verlengd, maar er gelden sinds kort ook landelijke afspraken voor het doen van aangiften. “Het idee is dat we nog efficiënter gaan samenwerken, met kortere lijnen en persoonlijke contacten”, vertelt onderzoeker Andrea Greijdanus van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit, onderdeel van het Verbond van Verzekeraars. Ze benadrukt dat onder meer de samenwerking bij het doen van aangifte sinds begin dit jaar (iets) anders wordt ingericht.
En hoe kunnen we dat beter uitleggen dan door betrokkenen zelf aan het woord te laten? Hoe werkt bijvoorbeeld het aangifteproces in de praktijk? Doen verzekeraars altijd aangifte? En waar lopen politie, OM en verzekeraars tegenaan? Lees de verhalen van financieel rechercheurs Johannes Nijenhuis en Sjaak Klootwijk, fraudeonderzoeker Jan Willem Kuilman (Nationale-Nederlanden) en Albert van Beek van het OM.
“Samenwerking is essentieel voor ons werk. Er móet publiek-private samenwerking zijn om überhaupt zicht op financiële criminaliteit te hebben.” Financieel rechercheur Johannes Nijenhuis van Politie Noord-Nederland laat er weinig twijfel over bestaan. “Het onderhouden van relaties met financiële instellingen is voor ons van groot belang. We doen het met elkaar.”
Nijenhuis kent beide werelden en weet dus waar hij over praat. Na een eerdere carrière bij Aegon kwam hij terecht bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw om vervolgens als financieel rechercheur bij de politie aan de slag te gaan. Hij werkt nu vijf jaar voor de eenheid Noord-Nederland en moet hardop lachen als zijn volledige functie wordt voorgelezen. “Die is inderdaad wat aan de lange kant en niet eens volledig, want ik ben ook nog coördinator van het Frontoffice Fraude Financieel en plaatsvervangend teamleider, maar in de praktijk ben ik gewoon financieel rechercheur. Dé vraag, welke fraudezaak hem het meeste is bijgebleven, had hij zeker verwacht.
Tegen alle verzekeraars in het noorden zeg ik: schroom niet en bel of kom langs.
De politie beschikt over tien Frontoffices Fraude Financieel. Dat betekent dat iedere politie-eenheid zijn eigen FoFF heeft. Maar wat doet zo’n Frontoffice? En wat betekenen ze voor de publiek-private samenwerking? We vroegen het aan twee FoFF’s, van de Politie Noord-Nederland (zie boven) en van de Politie Rotterdam (zie onder), maar vertellen ook iets meer over het ontstaan ervan.
Verzekeraars konden tot 2017 met hun fraudemeldingen, vragen en aangiften terecht bij de zes Fraudemeldpunten die de politie rijk was. Die Fraudemeldpunten functioneerden prima, maar werden niet meegenomen in de grote reorganisatie die de politieorganisatie in 2013 heeft doorgemaakt. Van de zes dreigden er vier te verdwijnen en alleen Rotterdam en Den Haag zouden in stand blijven.
Reden om in 2016 een Pilot Frontoffice Fraude Financieel te starten in Noord-Nederland. Uit de evaluatie bleek dat er zoveel behoefte was aan een vast aanspreekpunt dat het Frontoffice Fraude Financieel landelijke dekking kreeg. En een van de belangrijkste taken die bij de tien frontoffices is neergelegd, is dat zij zich mogen buigen over de complexe fraudezaken. Het proces dat daarbij hoort, bestaat grofweg uit vier stappen:
1. Registratie (in politiesystemen BVH en Summ-It).
2. Veredeling, oftewel de informatie van de politie die aan de registratie wordt toegevoegd, waaronder de vraag: met wat voor dader(s) hebben we hier te maken?
3. Duiding: Is er sprake van een fenomeen waarvoor extra aandacht nodig is? Is de vermeende dader een spil in geheel of slechts een radertje? Valt er nog wat te halen?
4. Weging: Hoe zwaar is de zaak? Onderdeel van een crimineel samenwerkingsverband? Hoe groot is met andere woorden het maatschappelijk belang? En in hoeverre heeft de aangever de belangen tegen elkaar afgewogen? Moet de politie er wat aan doen als er fraudegevoelige producten worden verkocht?
Valt er wat te plukken?
Vanzelfsprekend volgen deze vier stappen pas na het intakeproces. Vervolgens vindt er een (additioneel) casusoverleg plaats, vooral bij twijfelgevallen en tot slot kan de aangever wel of geen toewijzing verwachten. Als de zaak doorgaat, komt die op het bord van de recherche, maar wordt er ook over gesproken in het sturingsoverleg. In die laatste komen ten slotte afwegingen als ‘Valt er wat te plukken?’ aan de orde.
Elke politie-eenheid heeft overigens de vrijheid om het frontoffice naar eigen inzicht in te richten en daarom spraken wij niet met één, maar met twee frontoffices: een in het noorden van het land en een in Rotterdam.
We weten elkaar steeds beter te vinden.
Rotterdam heeft het imago van een arbeidersstad en de Rotterdamse mentaliteit wordt daarom vaak omschreven als ‘niet lullen, maar poetsen’. Sjaak Klootwijk, operationeel Specialist A, herkent zich wel in dat beeld. Hij zegt geregeld tegen verzekeraars die aangifte willen doen dat hij genoeg heeft aan één A-viertje. “Ik wil weten wie de daders zijn en wat ze hebben gedaan. De rest komt eventueel later wel.”
Klootwijk geldt met zijn 48 dienstjaren als een wel heel ervaren kracht. Hij wil graag zijn verhaal over het Rotterdamse Frontoffice Fraude Financieel kwijt, maar wel face to face. “Ouderwets hé?”, zegt hij als we elkaar treffen in het sfeervolle politiebureau aan het Doelwater in Rotterdam. Hij merkt, naar eigen zeggen, dat zijn jongere collega’s digitaler zijn en minder waarde hechten aan persoonlijk contact. “Maar aan de andere kant leer ik ook veel van die jonkies,” vertelt hij. Bijvoorbeeld van die econometrist die sinds een jaar of vijf bij Klootwijk op de afdeling werkt en verantwoordelijk is voor het Rotterdamse weegmodel, waarmee wordt bepaald wie een fraudezaak moet oppakken: de Finec van de Dienst Regionale Recherche (DRR) of de recherche-afdeling van het betreffende district.
We worden als Politie Rotterdam zowel gebeten als gekoesterd.
Ons fraudebeleid is niet anders dan bij andere verzekeraars. We voeren een zero tolerance beleid.
Op zijn achttiende was hij politieagent en via een voorganger van het UWV is hij in de commerciële verzekeringsbedrijfstak terechtgekomen. “Natuurlijk biedt het voordelen als je bij de politie het opsporingsvak in al zijn facetten hebt meegekregen, maar draai het eens om. Ik had nul verstand van verzekeren toen ik bij Delta Lloyd binnenstapte.”
Jan Willem Kuilman is een ervaren fraude-onderzoeker. Na dik veertig jaar heeft hij naar eigen zeggen “wel een dikke huid” gekregen. “Ik word geregeld uitgescholden, maar lig daar niet wakker van. Aan de andere kant hoor ik namelijk ook veel klanten die juist tevreden zijn met de wijze waarop er met ze is gesproken.”
Wij hebben maar één doel: de waarheid.
Hij is nog maar twee jaar actief als landelijk coördinator voor de bestrijding van horizontale fraude, maar is enthousiast over de eigen fraudeonderzoeken die verzekeraars doen. “De expertise is bij verzekeraars wel aanwezig.” Albert van Beek van het Openbaar Ministerie breekt vooral een lans om meer met en van elkaar te leren.
Hij komt er tijdens het interview spontaan mee. Een paar maanden geleden oordeelde de rechtbank in Zwolle over een fraudezaak waarmee tonnen waren gemoeid. De verdachte had vijftig claims in tien jaar tijd ingediend bij diverse verzekeraars en kreeg achttien maanden gevangenisstraf. “Dat zijn van die successen die we als politie, verzekeringssector en OM best wat meer met elkaar mogen delen.”
Van Beek legt in het gesprek veel de nadruk op samen doen: samenwerken, samen de successen delen, samen zorgen voor meer preventie, maar ook samen zorgen voor meer reflectie.
We kunnen meer leren van eerdere fraudezaken.