Hij staat vanaf eind januari in de Nederlandse theaters. Met zijn college Armoede uitgelegd aan mensen met geld. Tim ’S Jongers gaat dan in op de vele misvattingen die over armoede bestaan. Vooral bij mensen met geld. Vorige maand gaf hij al een college weg, tijdens de Algemene Ledenvergadering van het Verbond.
Met zijn boek Armoede uitgelegd aan mensen met geld (2024) heeft ’S Jongers armoede op de kaart gezet. Na zijn jeugd ging hij uiteindelijk studeren en heeft hij veel onderzoek gedaan naar armoede. Nu doet hij beleidsvoorstellen om armoede tegen te gaan. Daarnaast schrijft hij boeken, waaronder Gezichten van een onzeker bestaan in 2021, columns (die zijn gebundeld in het boek Beledigende broccoli) en vanaf deze maand staat hij in het theater.
Er is volgens hem maar één manier om armoede echt te kunnen bestrijden: je moet er anders naar leren kijken. “Nederland wordt geregeerd door welvarende en hogeropgeleide mensen. Daardoor wordt er op een beperkte en soms zelfs schadelijke manier naar armoede gekeken.”
Hij geeft een veelzeggend voorbeeld. “Toen ik op 16 oktober 2023 ging slapen, waren er 1,2 miljoen mensen die in armoede leefden. De volgende morgen waren het er nog maar 540.000. Een memorabele nacht dus, waarin een nieuwe definitie in één klap heel veel problemen heeft opgelost.”
Hij lacht licht cynisch en kijkt de zaal in. “Ik wil u vragen om te gaan staan. Ik stel u een vraag en als het antwoord ‘ja’ is, gaat u zitten.”
Eerste vraag: heeft u een aankoopmakelaar ingehuurd voor een koophuis? Veel aanwezigen kunnen meteen gaan zitten. Tweede vraag: heeft u een belastingadviseur? Derde vraag: heeft u een poetshulp? Bijles voor de kinderen?” Na de laatste vraag, heeft u wel eens eten besteld bij Thuisbezorgd?, staat er nog "één powervrouw" overeind. Zij krijgt een compliment van ’S Jongers voor haar zelfredzaamheid. De rest? Die behoren tot de Hoopvollen, ook wel ‘de bubbel’ genoemd. Of, zoals ’S Jongers het noemt: de mono-probleem cultuur. “We hebben een probleem, schakelen een adviseur in en krijgen vervolgens de rekening. En een oplossing. Wij kunnen onze shit outsourcen. Met een makelaar, een belastingadviseur of een poetshulp. Dat zorgt voor het verschil tussen wel of niet zelfredzaam zijn.”
Voordat ’S Jongers aan de diverse beleidsdeuren is gaan rammelen, heeft hij niet alleen zelf in armoede geleefd, maar ook in die wereld gewerkt. “Ik werkte onder meer bij de daklozenopvang in Antwerpen. Daar mocht ik schone heroïnespuiten en aluminiumfolie uitdelen. Iedereen mocht daar vrij gebruiken. Fijn, want dan zitten ze niet in onze voortuin of portiek. Dat vinden we niet zo gezellig.”
De daklozen gebruikten daar van alles en werden als Hooplozen gezien. “Het was voor mij zeven minuten fietsen om van de Hooplozen naar de Hoopvollen te gaan. Die Hoopvollen lijken allemaal erg op elkaar. Ze spreken dezelfde taal, hebben dezelfde interesses en delen min of meer dezelfde achtergrond. En geloof mij, ik heb dit in bijna elke stad in Nederland ook getest. Het is overal tussen de zeven en negen minuten fietsen om van Hoopvol naar Hooploos te gaan. Ik woon zelf aan de rand van het centrum in Den Haag. Voor mij is het 38 seconden om een bruggetje over te steken naar de Schilderswijk. Met dat oversteken, steek ik ook gelijk over naar tien jaar minder levensverwachting.”
Hij prijst zichzelf gelukkig met zijn masterdiploma. “Ik kan het iedereen aanraden. Er gaan deuren open waarvan je niet wist dat die bestonden. Maar, als je al zes keer dakloos bent geworden voor je 18e en geregeld bent mishandeld, zit op je 19e een studie beginnen er gewoonweg niet in.”
Zelf is hij, “met veel vallen en opstaan” afgestudeerd. “In die tijd werkte ik in Den Haag voor daklozenorganisaties. De groep jongeren die daar leeft, heeft tot hun 18e al te veel hulporganisaties gezien. Ze zijn murw geslagen. Hoe lang hebben zij al niet meer gehoord: wat er ook gebeurt, ik laat jou niet los!?”
’S Jongers liet niet los. Na zijn studie maakte hij de overstap naar de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. “Die raad bestaat uit tien topbestuurders, die maandelijks samenkomt. Op het bureau werken zo'n dertig tot veertig mensen. Dat zijn de Hoopvollen. Zij zijn naar het Gymnasium geweest, en naar de Universiteit. Ze zitten in een bubbel, die bestaat uit vijftien procent van de bevolking. En als zij niet die zeven minuten fietsen naar de andere wereld, dan wordt bestaansonzekerheid wel een heel abstract begrip.”
’S Jongers vraagt zich al snel af hoe hij de raad kan helpen. “Ik was er niet om de raad aan te passen. Ik was er om te helpen en heb een heel radicaal idee bedacht.”
Dat radicale idee bestond uit het bezoeken van de mensen die in bestaansonzekerheid leven of hebben geleefd. “Wij hebben ze slechts één vraag gesteld: hoe dan wel? We stellen tegenwoordig de patiënt centraal. En de burger, de bewoner, de digitale gebruiker, de klant. Stel gewoon een vraag. Hooploze dames leven zestien jaar minder. Heren ruim vijftien jaar. De Hoopvollen vinden dat onrechtvaardig, dus komen er veel rapporten. Maar wat gebeurt er concreet? Hoe kun je het goede doen?”
Volgens ’S Jongers is er ook een gebrek aan solidariteit. “Kennen jullie die andere groep echt? Wie weet het salaris van de poetsvrouw? Heeft zij een ontwikkelbudget? We weten allemaal dat de effecten van ons eigen gedrag maar dertig procent van onze gezondheid bepalen. En toch adviseren we anderen dat ze aan onze normen moeten voldoen. Wij zijn bovengemiddeld tevreden over ons eigen leven. Over ons huis, onze arbeidsvoorwaarden, onze leefomgeving. En als we dat niet zijn, bellen we wel even met onze adviseur. Hoe kun je dan het goede voor die ander doen?”
Het begint met dezelfde taal spreken, benadrukt ’S Jongers. “We hebben het over zwemarmoede, hygiënische armoede, voedselarmoede, etc. Vervolgens roepen we allerlei stichtingen in het leven, maar per saldo helpt het weinig. Kijk eens naar kinderarmoede. Kinderen mogen niet in armoede leven. Ze verdienen onze hulp. Dus is er een stichting voor een sportvereniging, voor schoolspullen, voor kerstcadeaus. En intussen mag die moeder zes, zeven keer per jaar gaan bewijzen dat ze een slechte moeder is, want anders krijgt ze de subsidie niet. Dat is wat we van die moeder vragen. En eigenlijk verdient ze onze hulp niet, want ze heeft wel een flatscreen televisie. Of een huisdier. Waarom neemt ze geen baantje?”
Volgens ‘S Jongers bieden we door onze houding per saldo weinig concrete hulp, maar besteden we wel veel aandacht aan symptoombestrijding. “Pas je maar aan, aan ons, dan komt alles goed. Moet je eens tegen je partner zeggen. Wedden dat het niet lukt! Bovendien hebben we tegenwoordig overal een coach voor. Hoe we moeten eten, bewegen, noem maar op. Dan komt er een voedselcoach jou vertellen dat je gezond moet eten, maar je pakketje krijg je nog steeds van de Voedselbank.”
Aan het einde van zijn betoog keert ’S Jongers weer terug bij de ongelijkwaardigheid tussen de Hoopvollen en de Hooplozen. “De Hoopvollen plakken geeltjes, denken out of the box, maken een wrap up en komen tot een advies. Zoals het gratis schoolontbijt. Leuk bedacht, maar het moet gelijk voor alle scholen in het leven worden geroepen. Gevolg is dat de vrijwilliger in die arme wijk stopt met zijn werk en het daar dus niet meer terechtkomt. Zonde!”
Hoe dan wel? “Ontmoet elkaar veel meer in gelijkwaardigheid. De Hooplozen krijgen in een klimaatcrisis de slechte woningen. Zij ontvangen ook geen erfenissen, dus die ongelijkheid wordt alleen maar groter. Stel vragen, doe samen onderzoek en wees bescheiden. Luister naar de groep en stop met het staren naar problemen. We zijn allemaal mensen.”
Tim 'S Jongers begint zijn theatertoer, in samenwerking met De Correspondent en Via Rudolphi Producties, op 30 januari in Zaandam. Kijk op de website www.theater.nl voor de speeldata en meer informatie.
(Tekst: Miranda de Groene - Beeld: Frank Ruiter)