Laatst vroeg iemand me op een feestje waarom de EU eigenlijk in Brussel zit? Ondanks dat deze vraag een stuk neutraler is dan veel andere die wel eens worden gesteld als ik vertel dat ik EU-lobbyist ben, moest ik het antwoord schuldig blijven. In de jaren die ik nu in Brussel werk, is de vestiging van een aantal van de belangrijkste instellingen van de EU, overigens een van de weinige dingen geweest die niet ter discussie zijn gesteld. Maar dat ter zijde.
Natuurlijk was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Sterker nog, ik vond het eigenlijk best gek dat ik het antwoord niet wist. Dus ging ik op onderzoek uit. En hoe verrassend. Al snel bleek dat de totstandkoming van Brussel als ‘hoofdstad van de EU’ het gevolg is van “een proces waarbij lidstaten het niet eens konden worden”.
Brussel Bashing
Waar iedereen die ‘iets’ in Brussel doet, het trouwens wel roerend over eens is, is het zogenoemde Brussel Bashing. Het is een dankbaar gespreksonderwerp binnen de EU-bubbel waarbij vertegenwoordigers uit alle windstreken klagen over de slechte voorzieningen. Vooral het Belgische verkeer, en – nog erger – de Brusselse tunnels moeten het vaak ontgelden. En, het zal u niet verbazen, alle vertegenwoordigers benadrukken maar wat graag dat dergelijke misstanden in hun thuissteden ondenkbaar zouden zijn.
Den Haag, Luxemburg of Straatsburg?
Maar goed, terug naar mijn onderzoek, want uiteraard ben ik terug in de tijd gegaan. Naar het allereerste begin zelfs. Zoals u vast nog wel weet, is in 1957 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal EGKS opgericht, de voorloper van onze huidige Europese Unie. Bij deze Gemeenschap hoorde een aantal nieuwe instellingen waarvoor een locatie moest worden gevonden. Diverse steden, waaronder Den Haag, Luxemburg en Straatsburg stelden zich kandidaat, maar het lukte de leiders van de zes betrokken landen maar niet om zich gezamenlijk achter één van deze kandidaat-steden te scharen. Dat onvermogen werd trouwens pas echt duidelijk toen op 1 januari 1958 een aantal ambtenaren dat alvast was aangenomen, geen idee had in welk land zij hun functie moesten gaan uitoefenen.
Alfabetisch lot
Om een knoop door te hakken, is er vijf dagen later, op 6 januari 1958, een spoedzitting in Parijs georganiseerd. Een van de slimmeriken kwam met een praktische oplossing: de voorloper van het Europees parlement ging naar Straatsburg, het overleg tussen ministers naar Luxemburg en de hoofdprijs (de voorloper van de Europese Commissie) zou rouleren tussen de hoofdsteden van de zes deelnemende landen.
Wie als eerste aan de beurt was, werd door het alfabet bepaald: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Dat betekende dat de eerste Europese ambtenaren een maand later in Brussel aan de slag konden. Tegen de tijd dat Duitsland een half jaar later het stokje zou overnemen, was er echter al weer zoveel onenigheid ontstaan over het roulatiesysteem dat is besloten de instellingen niet naar Duitsland te verhuizen.
Brusselse bemoeienis
Om een lang verhaal kort te maken, duurde die onzekerheid zo lang dat er uiteindelijk voor is gekozen om in Brussel de permanente zetel voor een aantal belangrijke EU-instellingen te vestigen. Door een sneeuwbaleffect groeide Brussel vervolgens uit tot de officieuze bestuurlijke hoofdstad van de EU die het nu is.
Het is dus, al met al, behoorlijk toevallig dat we het nu hebben over ‘Brusselse’ bemoeienis of een naheffing uit Brussel. Al moet ik toegeven dat het wel een stuk overtuigender klinkt dan ‘Luxemburgse regeldrift’ of ‘Haagse inmenging’.
Jochem van Stiphout werkt in Brussel, als advisor European & International Affairs van het Verbond van Verzekeraars