Volgens de AFM, die gegevens opvroeg bij zowel pensioenfondsen als pensioenverzekeraars en ppi’s, had 88 procent van de deelnemers bij verzekeraars bij een premieregeling beleggingsvrijheid (bij ppi’s 91 procent) tegen 19 procent bij een fonds. Op het moment van pensioneren had bij een verzekeraar of een PPI 93 procent van de deelnemers aan premieregelingen de keuze voor een zogeheten hoog-laag of laag-hoog pensioen, tegen 11 procent bij een pensioenfonds. De grote verschillen zijn mede te verklaren uit het feit dat verzekeraars en ppi’s al in 2020 voor het overgrote deel premieregelingen uitvoerden, die meer ruimte bieden voor individuele keuzes dan de premieregelingen die fondsen aanbieden.
Vaste uitkering
Ondanks de ruimere keuzemogelijkheden maakt volgens het AFM-onderzoek maar een beperkt aantal deelnemers daarvan gebruik - al zijn de verschillen tussen pensioenverzekeraars aanzienlijk. Gemiddeld sorteert 90 procent de deelnemers voor op een vaste uitkering, wat de standaard (default) is als je geen keuze maakt. Zesendertig procent van de gepensioneerden koos voor een hoog-laag pensioen. Goede keuzebegeleiding is belangrijk en neemt aan gewicht toe, naarmate meer werknemers via een premieregeling pensioen opbouwen, aldus de AFM. "Precies de reden waarom verzekeraars en ppi’s hier veel aandacht aan besteden en ook de komende jaren in dialoog met klanten, toezichthouders en partners zwaar inzetten op klantbediening en keuzebegeleiding", aldus directeur Harold Herbert van het Verbond van Verzekeraars.